Een alledaags appartementsgebouw in een alledaagse volkse buurt, bewoond door alledaagse huisvrouwen, hun mannen en hun kinderen. Kortom, een leefgemeenschap.
Mensen bekijken elkaar, praten met elkaar, helpen soms elkaar. Er zijn er die zelfs echt van elkaar houden. Tegelijk wordt er scheef gekeken, niet geluisterd, veel geroddeld, is er jaloezie.
De inkomhal is dé ontmoetingsplaats waar de alledaagse weetjes druk worden uitgewisseld, met loze babbels en sentimentele onderonsjes. Een bont gezelschap toont er wat hen bezighoudt. Doorheen het grappige geroddel voel je hoe iedereen elkaar in de gaten houdt. Wie niet binnen de lijntjes loopt, moet het ontgelden. De dwang om zich te voegen naar de vooropgestelde normen is groot, net als de angst voor het onbekende.
'Ja ja, maar nee nee' lijkt aanvankelijk een volkse vaudeville, een televisiesoap op de theaterplanken waar de ene luchtige vrijblijvende scene op de andere volgt. Gaandeweg vervelt het stuk echter naar een tragikomedie, waar de scherpe ondertoon de bovenhand krijgt op de schijnbare oppervlakkigheid van de dialogen.
Op een confronterende en tegelijk komische wijze geeft 'Ja Ja, maar nee nee' een beeld van de banaliteit van het alledaagse leven.